26 km | 34 km-effort
LE PIERRIER
Les pierriers sont le résultat de la dernière glaciation dans notre
région (glaciation de Wurms entre - 125.000 et - 11.000 ans). En
Hautes-Fagnes, on en dénombre une quinzaine. Le pierrier de la
Statte se situe entre deux ruisseaux à une altitude de 510 à 540 m,
sur une longueur de 700 m. Cet amas de pierres de toutes tailles a
été amené sur place par un phénomène de solifluxion. Les blocs
rocheux se sont déplacés sur la pente lors des alternances gel/
dégel. Dans cette dernière phase, le sol superficiel était saturé en
eau et offrait une surface boueuse, glissante. Les rocs qui constituent
le pierrier sont des blocs anguleux de quartzite révinien, ainsi que
des pierres arrondies de grès tertiaire. En dessous, se trouve une
couche de cailloux de taille plus modeste, surmontant une épaisse
couche d’argile. Par endroits, les pierres se chevauchent de telle
sorte qu’elles empêchent toute végétation arbustive, à part quelques
rares bouleaux. Par contre, l’on peut observer une belle variété de
lichens.
DE PUINSTROMEN
De puinstromen (“pierriers”) zijn het resultaat uit de laatste ijstijd,
die 10.000 jaar geleden eindigde. Ze ontstonden door een langzame
verschuiving (solifluctie) van rotsblokken of “puin” op een bevroren
ondergrond. In de Hoge Venen zijn er wel vijftien van deze puinstromen.
De Pierrier van de Statte bevindt zich tussen twee beken op een hoogte
van 510 tot 540m en over een lengte van 700m. Ze ontstond onder
invloed van afwisselend dooi en vorst; zo komen grote rotsblokken
aan de oppervlakte en glijden de keien langs de helling naar beneden.
Bij het dooien was de bodem volledig verzadigd met water en vormde
zo een modderig, glad oppervlak, waarop de rotsblokken konden gaan
glijden. De rotsblokken van de pierrier bestaan uit hoekige stenen
van reviniaans kwartsiet en afgeronde tertiaire zandstenen. Eronder
ligt een laag van kleinere stenen bedekt met een dikke laag klei. Op
sommige plaatsen overlappen de rotsen elkaar zodanig, dat zij bomen
en struiken verhinderen hier te groeien, op enkele berken na. Wel
tref je een bijzonder hoge diversiteit aan korstmossen aan.
Die Steine sind ein Überbleibsel der letzten Eiszeit in unserer Region
(Eiszeit „Wurms“ zwischen - 125.000 bis -11.000 Jahren). Im Hohen
Venn gibt es rund ein Dutzend solcher Gesteinsfelder. Das Gesteinsfeld
der Statte befindet sich zwischen zwei Wasserläufen auf einer Höhe
von 510 bis 540 m und einer Länge von 700 m. Diese Anhäufung
von Steinen jeder Größe entstand dort durch ein Phänomen der
Solifluktion. Die Felsblöcke haben sich durch den Wechsel zwischen
Frost und Tau hangabwärts bewegt. In dieser letzten Phase war
die Oberbodenschicht wassergesättigt, wodurch die Oberfläche
schlammig und rutschig wurde. Bei den Felsen des Gesteinsfeldes
handelt es sich um kantige Blöcke aus revinischem Quarzit sowie
um abgerundete Steine aus tertiärem Sandstein. Darunter befindet
sich eine Geröllschicht, die wiederum eine dichte Lehmschicht
bedeckt. Stellenweise überlagen sich die Steine so, dass keine
Strauchvegetation mehr möglich ist - bis auf einige Birken. Dafür
kann man eine herrliche Vielfalt an Flechten beobachten.
Course à pied
Utilisateur
